Het witbesneeuwde winterbos
ontbloot van elk gerucht,
nog immer in zijn dikke dos
gedoken en gevlucht,
verslaapt de lange winternacht;
het leven lijkt geblust
of ligt ontluisterd en ontkracht
in diepe, diepe rust.
De zon, die reeds van lente spreekt,
wordt nergens nog gehoord;
geen blaadje dat zijn boeien breekt,
het stille bos slaapt voort.
Maar zie eens: Hier en ginds en daar!
een vers konijnenspoor:
twee lange prenten naast elkaar,
twee kleine recht ervoor,
gedrukt in 't sneeuwkleed - overal!
en speels aaneengerijd,
zijn ze door anderen zonder tal
gekruist en begeleid.
Hier waren in de koude nacht,
gewekt door hongerpijn,
konijnen, muizen en ... op jacht
ook 't lenig hermelijn.
Ach - die geluk had kreeg gestild
zijn eerste en ergste nood!
Maar andre bracht het, ongewild
en onverwachts de dood!
O wrede wereld, waar bestaan
zich steeds bestendigen moet
door eigen leden te verzaen
met anderer hartebloed...
Daar is geen leven of de dood
is altijd aan zijn zij,
een ongenode tochtgenoot
van u en ook van mij.
1956