Dit is van de wilde vlinder,
die, in warm oranje en bruin,
rondwiekt, hier en daar en ginder,
om de bloemen in mijn tuin,
neerstrijkt op het bronzen hartje
van een gele Afrikaan,
wiekewaaiend ieder partje
aftast onder het ommegaan,
en bij het neuzelend genieten
aldoor zichtbaar in haar schik,
neigt het kopje met de sprieten:
dank zegt met charmante knik.
Dit is van de wilde vlinder,
die, zijn ogen vol plezier
spelen laat, dan hier, dan ginder
om het lijfje van het dier;
die in wonne en welbehagen
hart en hoofd genieten laat,
zonder weet van welke vragen
nopens nering, rente of baat.
Die bij het zorgeloos zwevezwieren
zegt en herzegt honderd keer:
Voor Uw bloemen en Uw dieren,
voor wat mooi is - dank U, heer.
1958