Ik wandel langs de wilde baan
waar al die zomerbloemen staan
en Paultje wandelt mee,
of liever: draaft hetzelfde pad
wel zes keer op en af, en dat
doet ook vriendin Jose.
Hun prille aandacht, snel gewekt
als vader weer wat nieuws ontdekt
zakt even snel weer weg.
De geelgors, die zijn liedje zingt,
die kniptor, die zo grappig springt,
de winde in de heg,
't pistooltje snorrend rond een bloem,
en al die namen die ik noem
van wat daar welig bloeit...
er is zo veel! Ik weet dat wel.
Hun leren blijve nog wat spel
en 't spelen onbesnoeid.
Dan komt, wat ge wel raden kunt
het plasje als vast programmapunt,
hier lekker geen w.c.!
waardoor het even spannend, wis
ook ongemeen besmettelijk is,
dus moet nu ook Jose.
Wat vroege bramen gaan terstond
in deze of gene kleutermond,
en op de thuisweg pas
wordt alsnog het veldboeket geplukt
die moeders steeds opnieuw verrukt,
zoals dat immer was.
Geluk is hier: een bloemenwei
met kinders en daarbij
wat zalig zomerweer,
en daarvan stil genieten dan...
Dit zonnig versje zingt daarvan
en, simpel, van niets meer.
Aug. 1957