Hoe lang nog?
Hoe lang nog mag ik dit toneel
van smetteloze meeuwenlijven,
die na ’t gespierde vlieggespeel
in drommen op de vijver drijven,
hun koppen alle met de sneb
de wind gewend, - hoe lang nog schouwen
dit schoons wat ik bewonderd heb
en liefgehad? In vroom vertrouwen
op wat ik goed en redelijk dacht:
Dat al wat aan Zijn geest ontsproten
leeft bij de gratie van Zijn kracht
ook door Zijn liefde is omsloten!
Hoe lang nog? – Of… hoe kort? Wellicht
al woekert in mijn ingewanden
die wangroei, die het lijf ontwricht
en onafwendbaar zal doen stranden.
Reeds nu? – O kwetsbaar instrument,
mij is toch binnen uw omheining
van zachte huid zoveel bekend
aan tere en uiterste verfijning,
hetwelk zo licht ontredderd raakt!
Want, al verleerden wij te vrezen
voor menige kwaal die ons genaakt,
daar zijn er nog die nooit genezen…
1957