Paul Hoogenboom

klarinet


 

Onbekend maakt onbemind.

 

   Elke klarinettist zal wel wat stukken in bezit hebben die ooit in een opwelling zijn aangeschaft en die hij om wat voor reden dan ook nooit heeft uitgevoerd.

Bij mij lag in een lade een stapeltje solo stukken die ik in de loop der jaren had gekocht. Daaronder ook enkele met een meerstemmig karakter. Een aantal stukken vond ik bij nadere bestudering zo interessant dat ik ze op CD heb gezet. Vooral ook omdat via Google en YouTube bleek dat ze onbekend waren gebleven en dat er in de meeste gevallen geen opnamen van bleken te zijn.

‘Musik für eine unbegleitete A Klarinette’ is een van de stukken die ik ooit uit nieuwsgierigheid aangeschaft heb en wel eens heb doorgespeeld, maar toch voor jaren onder in dat laatje kwam te liggen. Onterecht, want bij nadere bestudering blijkt het een interessant werk, meerstemmig, driedelig en met een degelijke lengte van tien minuten. Echte meerstemmigheid is op een blaas instrument als de klarinet natuurlijk niet mogelijk; experimenten met dubbeltonen even buiten beschouwing gelaten. In deze compositie echter heeft de componist een meerstemmig karakter weten te creëren door de verschillen in klankkleur tussen de registers van de klarinet optimaal uit te buiten en daarmee de stemmen te profileren. In de partituur zijn de twee stemmen aangegeven door de ene de stokken omhoog, de andere de stokken omlaag te geven. Een nieuwe steminzet wordt met een pijltje gemarkeerd.

 

  Het betreft een werk van de Duitse componist Hubert Pfeiffer, 1899 – 1932, geboren in Barmen bij Wuppertal. Hij studeerde orgel, piano en cello. Pfeiffer was als organist verbonden aan de Herz- Jesu- Kirche in Barmen en verder werkzaam als privé leraar en koordirigent. Omdat hij blind was , al vanaf zijn geboorte, is hij voor het noteren van zijn muziek altijd aangewezen geweest op hulp van anderen. Je kunt aan het stuk horen dat Pfeiffer organist was. Het komt ook o.a.om die reden goed tot zijn recht in een kerkje of een kapel; wat extra galm kan voor een klarinet geen kwaad. Pfeiffer schreef vooral koorwerken, stukken voor piano en orgel en koperensembles.

  Musik für eine unbegleitete A Klarinette bestaat uit een Praeludium, Scherzo en Fuga, waarvan alleen het Scherzo niet meerstemmig is. Het Praeludium duurt 5 à 6 minuten, ’t Scherzo 1 ½  en de Fuga  3 minuten; aan het slot waarvan het Praeludium thema terugkeert.

‘Musik’ is in Januari1932 in première gegaan. Het is een van zijn laatste werken, hij stierf namelijk plotseling in december ’32 aan bloedvergiftiging. Op de première is het gespeeld door zijn stadgenoot Oskar Kroll, bij klarinettisten vooral bekend vanwege zijn standaardwerk ‘Die Klarinette’. Hij had ten tijde van de première juist zijn studie voltooid en een aanstelling gekregen bij het Städtischen Orchesters Wuppertal. Pfeiffer heeft zijn compositie aan Oskar Kroll opgedragen en die heeft het, naar verluid, steeds op zijn repertoire gehouden. Musik für eine unbegleitete A Klarinette zou misschien niet in de vergetelheid zijn geraakt als Oskar Kroll langer had geleefd: de orkestleden van het S.O.W werden in 1944 in het kader van de Totalmobilmachung voor de Reichsverteidigung opgeroepen. Oskar Kroll was begin dertig toen hij sneuvelde aan het ‘Ostfront’.

Het werk is uitgegeven bij Robert Lienau en het voorzien van een voorwoord van Oskar Kroll met behalve uitleg en speelaanwijzingen ook een opdracht voor de uitvoerder. Is de titel al een hele mond vol - als het om precisie gaat laten onze oosterburen er geen gras over groeien - voor de opdracht is behalve een lange adem ook een goed gevoel voor frasering nodig. 

Aufgabe des Bläsers ist es, die beiden Stimmen durch dynamische Abstufungen und durch sorgfältige Phrasierung deutlich erkennbar zu formen; jedoch darf niemals im Interesse der Verdeutlichung der latenten Zweistimmigkeit die Gestaltung des grossen Melodiebogens zu einem Ganzen vernachlässigt werden!

   Een ander werk met een meerstemmig karakter is van de Zwitserse componist René Gerber (1908 – 2006).  ‘Prélude et Fugue sur le nom de Bach’ is uit hetzelfde decennium, namelijk uit 1935. Uitgangspunt voor de componist waren de noten van de naam Bach (bes, a,c b, in het Duits is de B een bes en de H een b.) Het is een motief dat Bach gebruikte en sindsdien door vele klassieke componisten als Liszt, Reger, Schumann, Honneger, Poulenc en Busoni, gebruikt is, maar ook door modernen als Dallapiccola en Pärt.


Het is meer een noot volgorde dan een motief, omdat bij een motief ook een ritmisch verband wordt verondersteld. Het lijkt misschien wat ‘gezocht’ om hier een solo stuk op te baseren, maar het gaat er om wat de componist ermee doet.

De luisteraar zal denk ik in Prélude et Fugue niet steeds horen waar het motief opduikt, omdat de noten b,a,c,h doorgaans door veel andere noten gesepareerd worden. Toch heeft het mijns inziens een speels, aanstekelijk en ook heel welluidend stuk opgeleverd waarin het bereik van de klarinet en kleurverschillen tussen de registers optimaal benut worden.

   Ook  ‘Solo de Concours’ van Jan van Dijk heeft lang in die lade liggen wachten. Een partituur van Donemus in het handschrift van de componist. Geen stuk dat je, om een idee te krijgen, even op een achternamiddag doorspeelt. Niet vanwege het handschrift, want dat is heel duidelijk, ook niet vanwege de lengte, want die overschrijdt de vijf minuten maar net, maar wel door de maatloze notatie en de aanspraak die het maakt op de technische vaardigheid. In de Prelude moet je na de eerste rustige andante regel meteen alle zeilen bijzetten om de noten gespeeld te krijgen.

Later vertelde Jan van Dijk me dat klarinettist Jos D’Hondt hem eind jaren zestig gevraagd had ‘nu eens echt een moeilijk’ concourswerk te schrijven; de Rapsodie van Debussy was dat volgens hem niet.

 Ondanks de geringe duur is Solo de Concours toch een driedelig werk; Prélude, Scherzo en Finale.   Het is, naar mijn mening, een heel fris en sprankelend stuk dat het verdient om vaker gespeeld te worden. Het is twaalftoonsmuziek - van Dijk: het is beter om van neomodaal te spreken - maar daarmee bepaald geen abstract ontoegankelijk werk. Als je je erin verdiept blijkt hoe goed het geschreven is. Heel precies wordt met punten, streepjes of accenten boven de noten het karakter aangegeven. Zie het stukje partituur van het derde deel, de Finale. Aardig is dat er na drie regels al een soort slotnoot (de fff G2) komt; als een overgang naar een meer pastoraleachtig stukje. De tempo aanduidingen zijn beperkt gebleven tot andante voor de Prélude en Giusto voor de Finale. Ondanks het feit dat het karakter van de noten zo precies is aangegeven biedt het werk alle ruimte voor interpretatie.

   Het mooie van muziek is dat het een taal is die je in staat stelt te communiceren met iemands gedachten wereld. Ook al betreft het die van iemand met wie je nog geen twee woorden zou kunnen wisselen, simpelweg omdat de taal niet spreekt.Voor het zover is en zijn of haar idee tot klinken komt kan de notatie wel enige drempels opwerpen en onderwerp van studie zijn. Dat was zeker het geval bij een stuk dat ik toevallig in een vakantie tegenkwam. Bij een tussenstop in Sao Paulo bleek het hotel naast een grote winkel met bladmuziek te liggen. Ik kwam naar buiten met een mooi uitgegeven boek met tientallen Chorinhos van Pixinguinha – even intikken bij  YouTube als de naam niets zegt - en met een solostuk. In een bak beduimelde boeken die onderuitgezakt in hun kaft hingen en zo te zien het wachten op de gang naar de kassa al jaren beu waren, lag een dubbelgevouwen a3-tje: Três Movimentos; uit 1980. Twaalftoonsmuziek en het eerste en derde deel bleken ook twee stemmig te zijn. Maar dan meer in de lineaire zin, als in een dialoog. De twee stemmen zitten elkaar vinnig op de hielen, ofwel geven ze berustend commentaar. De twaalf wat driftige begin noten van het eerste deel worden zeer ruim uitgesponnen in het tweede, wat een mooi Largo oplevert.

  De componist is de Braziliaan Antônio Machado de Carvalho; 1952, Niteroi. Zijn banden met twaalftoonsmuziek lopen via een in de dertiger jaren naar Brazilië gevluchte Duitse componist, Koehlreutter, en diens leerling de Braziliaan César Guerra- Peixe. Deze werd de eerste Braziliaanse componist die zich lange tijd alleen met twaalftoonsmuziek heeft bezig gehouden. Machado de Carvalho studeerde gitaar en compositie bij César Guerra- Peixe aan de Federale Universiteit van de deelstaat Minas Gerais en later compositie bij Pierre Boulez aan het Edgar Varèse Centrum in Parijs.

   Is Bach is voor veel muziekliefhebbers en muzikanten de inspiratiebron bij uitstek. Voor mij ook, elke dag begin ik wel even met iets uit het ‘Wohltemperiertes’. Hoewel pianisten mijn pianospel misschien zullen betitelen als niet meer dan kundig ploeteren met tien vingers, is het voor mij goed genoeg om me elke keer weer opnieuw te verbazen over de genialiteit en Bach’s eindeloze ideeën rijkdom.

   Omdat het thema van de CD meerstemmigheid is heb ik ervoor gekozen te eindigen met Suite V, BWV 1011, van Bach: zelfs eenstemmige muziek van Bach geeft je de suggestie met meerdere stemmen van doen te hebben. Daarbij komt dat de vijfde suite met een Preludium en Fuga begint, wat mooi aansluit bij Pfeiffer en Gerber. Buiten dat, vind ik dat de cello suites heel goed op een klarinet gespeeld kunnen worden. Ik hoop de andere suites ook nog eens op te kunnen nemen.

  Op de CD staan verder ook twee heel meditatieve stukken: Intermezzi van de Tilburgse componist Fons Mommers. Twee van ‘Drie Intermezzi’ die hij in 2010 schreef voor Sluis II, een voorstelling voor een verteller, koor, klarinet en video projecties. Geschreven naar aanleiding van het uit bedrijf nemen van een sluis in het Wilhelmina kanaal waar hij sluiswachter was. Als de heerlijk rustige sfeer van de Intermezzi tekenend is voor het beroep sluiswachter zou ik er onmiddellijk voor tekenen.

    In een beschrijving van de cello suites kwam ik een treffende zinsnede tegen: ‘Bach’s most compelling voice interactions’. Voice Inter Actions moest dan ook maar de titel van de CD worden.

De vormgeving van de CD was in handen van Liesbeth Hoogenboom.